Op 1 januari 2015 waren de transities in het sociaal domein een feit. De opdracht van het Rijk was niet alleen een transitie, maar ook een transformatie van het aanbod aan diensten en voorzieningen. Waarom? Vanuit het Rijk bezien een platte bezuiniging van 15 tot 25%. Iemand die voor ministeries werkte, vertelde me eens: “Bij gemeenten en in de onderste laag van de ministeries gaat het nog over de inhoud. Hoe hoger je in de organisatie komt, hoe minder het gaat over de inhoud en hoe meer over geld. Op topniveau wordt alleen nog maar gesproken over geld.” Het Rijk is dus niet bezig met mensen, maar met geld. Gemeenten houden zich zowel bezig met geld als met mensen, ze moeten wel. Zij staan het dichtste bij de mensen en als er iets niet goed gaat, dan krijgen ze het meteen te horen van de gemeenteraad of van de mensen zelf.
Na de transities in 2015 zou er een transformatie plaats moeten vinden van de aanvraagprocedure, de indicatiestelling en de voorzieningen zelf. Hiermee moeten immers de bezuinigingen worden behaald. Maar wat is dat nou precies, die transformatie? En hoe moeten we die nou realiseren? Gemeenten, aanbieders en inwoners worstelen daar behoorlijk mee. Niet allemaal trouwens, ik merk dat het vooral de inwoners zelf zijn die met hele mooie praktische oplossingen komen waar zorgvragers heel blij mee zijn. Het zijn de buurtinitiatieven, hele praktische initiatieven, vanuit gezond verstand beredeneerd, die het hem doen.
Een voorbeeld: Inwoners met een beperking zijn op de dagbesteding zelf bevraagd naar hun wensen en behoeften ten aanzien van dagbesteding. De uitkomsten van dat onderzoek werden gepresenteerd tijdens een bijeenkomst met zowel de organisaties waar het onderzoek had plaatsgevonden als welzijnsorganisaties en andere partijen.
We gingen die avond op onderzoek uit naar wat de organisaties, gelet op wat er werd gepresenteerd, zouden kunnen betekenen voor de zorgvragers die nu deelnemen aan dagbesteding, maar eigenlijk andere activiteiten willen, gewoon in hun eigen gemeente. Er is bijvoorbeeld een groepje mensen met NAH (niet aangeboren hersenletsel). Zij willen graag auto’s wassen. Wat is er dan mooier dan een ondernemer die op die manier arbeidsmatige dagbesteding kan bieden aan deze mensen? Wij dachten “inkoppertje”, maar niemand reageerde …… Later bleek dat dit een gedoe geeft met verzekeringen. Lijkt me oplosbaar (gaan we ook doen), maar goed.
Er was ook een vrijwilligster bij van de plaatselijke atletiekvereniging. Deze vereniging doet veel voor mensen met een beperking. Een heel enthousiast en praktisch mens. Zij loopt wekelijks met een groep mensen met een beperking, chronisch zieken, NAH, herstellende van kanker, noem maar op. Ze zat bij mij in de gespreksgroep, waar ook de cultuurmakelaar aan deelnam. De cultuurmakelaar stelde voor om de expositieruimte in het kunstcentrum, die toch overdag leeg stond, beschikbaar te stellen voor een kop koffie voor de wandelgroep. Zo gezegd, zo gedaan, de week daarna kon het al gebeuren. Tijdens de koffie waren vrijwilligers aanwezig en werd er iets verteld over de expositie. Vervolgens konden de deelnemers de expositie bekijken. Zodoende was de groep de hele ochtend bezig en hadden de mantelzorgers die ochtend de handen vrij. Een echte win-win-win situatie, die de gemeente weinig kost en de inwoners veel plezier geeft!
Wat zagen we vervolgens gebeuren: De zorgvragers met NAH gingen die ochtend niet naar hun eigen dagbesteding, want ze liepen met de wandelgroep mee. Doen ze dat iedere week, dan is er voor hen een dagdeel minder begeleiding groep vanuit de Wmo nodig. De instelling hoeft dus een dagdeel minder te leveren, hetgeen goed zou passen binnen de bezuinigingstaakstelling Wmo die zij samen met de gemeente moeten realiseren. De inwoners zijn blij, de instelling niet. Waarom? Dat kost omzet en werkgelegenheid en dat is natuurlijk niet fijn. Een alternatief zou kunnen zijn dat je een deel van de groepsbegeleiding omzet naar ambulante begeleiding. De zorgvragers met NAH zijn immers niet van hun medische probleem af. Dat medische probleem heeft gevolgen voor het leven van alledag en hun sociale relaties. Ondersteuning blijft dus nodig, maar dan op een andere manier en ja, waarschijnlijk met minder uren, zo reëel moeten we zijn. Maar om wie gaat het nu eigenlijk? Om de organisaties of om de inwoners? Het doel is toch dat we de inwoners zoveel mogelijk optimale ondersteuning bieden, zodanig dat zij zo goed mogelijk in hun vel zitten?